Book Title:
Author(s):
Some examples from this set of practice questions
1.
Welk begrip kunnen we aan de volgende stelling koppelen: “De betekenis van een zin is de optelsom van de betekenissen van de samenstellende woorden, én de syntactische verbanden tussen die woorden.”
Answer: Compositionaliteit
2.
Hoe noemen we eigenschappen die alle talen bevatten?
Answer: Universalia
3.
Noem twee verschillen tussen mensen- en dierentalen
Answer: 1. Dierentalen kennen geen creativiteit 2. In mensentaal is sprake van interactie 3. Mensentaal is spontaan 4. Mensentaal is arbitrair wat betreft de relatie tussen vorm en betekenis
4.
Wat is het verschil tussen descriptieve en prescriptieve grammatica?
Answer: Descriptieve grammatica beschrijven de regels van de varianten van een taal, prescriptieve grammatica schrijven de regels voor en schrijven voor welke vormen van taal goed/fout zijn.
5.
Noem vier factoren die een rol spelen bij de verwerving van een tweede taal
Answer: 1. Moedertaal 2. Leeftijd 3. Contact met doeltaal 4. Motivatie 5. Attitude 6. Taalaanleg 7. Onderwijs
6.
Welke stelling(en) is/zijn juist? I. De kritische periode stelt dat na de puberteit het leren van een taal een stuk moeilijker is dan een taal leren voor de puberteit. II. Hoe meer aanbod van en interactie in de tweede taal, des te sneller de tweede taal wordt geleerd. a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist b. Stelling II is juist, stelling I is onjuist c. Beide stellingen zijn juist d. Beide stellingen zijn onjuist
Answer: C
7.
Wat is het verschil tussen positieve en negatieve transfer?
Answer: Bij positieve transfer bevordert de structuur van de moedertaal het leerproces van een tweede taal, bij negatieve transfer belemmert de moedertaal het leerproces van een tweede taal.
8.
Aan de hand van welke twee testen kun je zinsdelen identificeren?
Answer: 1. Vervangingstesten 2. Verplaatsingstesten
9.
Lees onderstaande zin. Is het gedeelte tussen [de haakjes] een zinsdeel? Laat dit zien aan de hand van een vervangingstest. [De bakker] staat morgen vroeg op om brood te bakken.
Answer: Ja want: Hij staat morgen vroeg op om brood te bakken. Of: Wie staat morgen vroeg op om brood te bakken? De bakker.
10.
A. Welke woordgroep heeft een predicatieve functie en welke woordgroep heeft een referentiële functie? B. Wat voor functie hebben woorden die niet in bovenstaande tweedeling passen?
Answer: a. Verbale woordgroepen hebben een predicatieve functie, nominale woordgroepen een referentiële functie. b. Een attributieve functie
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller aannnnee. Stuvia facilitates payment to the seller.
No, you only buy these notes for $4.70. You're not tied to anything after your purchase.
4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)
86289 documents were sold in the last 30 days
Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now
