100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene economie en bedrijfsomgeving hele boek (H1-27) druk 6 $4.95   Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene economie en bedrijfsomgeving hele boek (H1-27) druk 6

  • Course
  • Institution
  • Book

Deze samenvatting bevat samenvattingen van H1-27 van Algemene economie en bedrijfsomgeving druk 6. Te gebruiken voor verschillende studies.

Preview 3 out of 25  pages

  • Yes
  • December 25, 2023
  • 25
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller

Available practice questions

Flashcards 10 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Welke factoren behoren tot de directe, indirecte en macro-omgeving van een grote onderneming in de levensmiddelendetailhandel?

Answer: Tot de directe omgeving behoren de klanten, toeleveranciers en distributiekanalen. Tot de indirecte omgeving behoren de overlegstructuren voor loononderhandelingen en de product- en verpakkingsvoorschriften. Tot de macro-omgeving behoren de inkomensontwikkelingen, dollarkoers en conjunctuur.

2.

Waarom moet je bij een sollicitatie letten op de omloopsnelheid van producten?

Answer: Bij de vraag over de omloopsnelheid moet je in het oog houden dat bedrijven die te maken hebben met grote omloopsnelheden van producten dikwijls snelle veranderingen in de organisatie kennen. Zij introduceren vaak nieuwe technieken en productieprocessen die steeds andere organisatievormen vereisen.

3.

Soms spreekt men van de kledingmarkt. Vindt je dit juist? Waarom wel of niet?

Answer: Voor zover kleding in dezelfde basisbehoefte voorziet, kan men van een kledingmarkt spreken. Er zijn echter veel verschillende segmenten van diezelfde markt waar nauwelijks substitutie mogelijk is. Er is dan ook vrijwel geen concurrentie. Te denken valt aan dames- en herenkleding en aan kleding voor kinderen en volwassenen. Er is ook een vrij scherpe scheiding tussen vrijetijds- en werkkleding.

4.

Kleding is gemaakt van textiel. Men spreekt vaak over de wereldtextielmarkt. In welk opzicht is dit juist?

Answer: Voor de belangrijkste grondstof van textiel (kantoen) bestaat een wereldmarkt en op deze markt komt een wereldhandelsprijs tot stand.

5.

In de Verenigde Staten is door consumentenorganisaties een campagne gevoerd met als doel producten uit de derde wereld te weren die vervaardigd zijn door middel van kinderarbeid. Welke waarden en normen liggen daaraan ten grondslag? Welke instituties zijn nodig om de betreffende wensen te realiseren?

Answer: De waarde van menselijke vrijheid houdt in dat mensen zich in vrijheid moeten kunnen ontplooien. Daaruit vloeit de norm voort van het recht op scholing, die ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) is vastgelegd. Om dit te realiseren zijn internationale verdragen nodig en een uitvoerings- en controleorgaan. Ook wordt gesproken over een keurmerk in producten.

Flashcards 14 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Stel dat een groep studenten gemiddeld een 6 haalt. Wat gebeurt er met het gemiddelde als een extra student respectievelijk een 5, een 6 of een 7 haalt?

Answer: De extra student die een 5 haalt, zal het gemiddelde omlaagtrekken. De student die een 6 haalt, heeft geen invloed op het gemiddelde en de student die een 7 haalt, trekt het gemiddelde omhoog. Als de extra student dus een cijfer lager dan het gemiddelde haalt, daalt het gemiddelde. Als een student een cijfer hoger dan het gemiddelde haalt, stijgt het gemiddelde. De \'marginale\' functie snijdt het gemiddelde dus in het minimum.

2.

Een onderneming in de wegenbouw heeft in een bepaalde periode een matig gevulde orderportefeuille en besluit in te schrijven op een project. Volgens de financiële afdeling lijdt de onderneming op dit project een verlies van ongeveer €100.000. In welk geval is deze handelwijze rationeel?

Answer: De vraag is hoe de financiële afdeling heeft gecalculeerd. Als zij alle kosten heeft berekend (dus ook de vaste kosten) is het rationeel om het verlies te nemen zolang de opbrengsten hoger zijn dan de variabele kosten. In dat geval wordt een deel van de vaste kosten ook door dit project gedekt. Als de financiële afdeling echter alleen de variabele kosten heeft berekend is de acceptatie van het verlies irrationeel.

3.

Zowel de chemie als de uitzendbranche is heel conjunctuurgevoelig met behoorlijke veranderingen in de vraag. Toch dalen de winsten van de chemie veel sterker dan die van de uitzendbranche in een economische neergang. Wat kan daarvoor een verklaring zijn?

Answer: De uitzendbranche heeft een kostenstructuur met veel variabele kosten. Zij kan de huur van kantoorpanden opzeggen en haar eigen werknemers ontslaan in een magere periode. Voor de chemie is dat in veel mindere mate mogelijk. In de chemie zijn de vaste kosten naar verhouding hoger dan in de uitzendbranche.

4.

Welke factoren leiden tot een verschuiving van de aanbodcurve? Welke gevolgen heeft dat voor het evenwicht?

Answer: De individuele aanbodcurve kan verschuiven door een prijsverandering van de productiefactoren en door technische ontwikkeling. Als bijvoorbeeld de rente stijgt, nemen de kosten toe. Ondernemers zullen dan voor hetzelfde aanbod een hogere prijs willen ontvangen. Door technische ontwikkeling dalen de kosten, zodat ondernemers voor eenzelfde prijs juist meer willen aanbieden. Deze factoren zullen ook de collectieve aanbodcurve beïnvloeden. Ook een verandering van het aantal ondernemingen heeft invloed op de curve. Door een toename van het aantal ondernemingen zal de aanbodcurve naar rechts verschuiven, omdat er bij elke prijs meer aangeboden zal worden.

5.

Een bank krijgt 2 aanvragen voor een financiering. 1 daarvan is afkomstig van een onderneming met een rendement van 5%, terwijl het bedrijfstakgemiddelde 7% bedraagt. De andere aanvraag is afkomstig van een onderneming met een rendement van 4%, terwijl het bedrijfstakgemiddelde 2% bedraagt. Hoe zou de kredietafdeling van de bank deze aanvragen vergelijken?

Answer: De onderneming met het hoogste rendement presteert slechter dan het bedrijfstakgemiddelde. De onderneming met het laagste rendement presteert beter dan het gemiddelde. Het vertrouwen in de terugbetalingscapaciteit van de tweede onderneming zal dus groter zijn dan bij de eerste.

Flashcards 13 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

De kledingketen Mexx is in 2001 overgenomen door Amerikaanse investeerders om aan voldoende kapitaal te komen voor uitbreidingen. Welke kansen en bedreigingen en welke sterktes en zwaktes kunnen daaraan ten grondslag liggen?

Answer: Het is mogelijk dat Mexx veelbelovende markten in andere landen wilde betreden waar de onderneming grote kansen vermoedde. Een zwak punt was de financieringsmogelijkheid. Dit zwakke punt is door de Amerikaanse overname omgezet in een sterk punt. Overigens heeft Mexx enkele winkels in de VS geopend die na enkele jaren weer zijn gesloten wegen tegenvallende verkopen.

2.

Een kledingketen wil een segment van de markt betreden waarop de groei van de vraag groter is dan op andere segmenten. Welke kansen en bedreigingen zou de onderneming kunnen tegenkomen? Welk advies zou je geven als het groeisegment geen kritische succesfactor is?

Answer: De groei van de vraag biedt mogelijkheden om marktaandeel op te bouwen zonder dat de concurrenten al te veel marktaandeel verliezen. Dat is een meer comfortabele situatie dan toetreden in een stagnerende markt, dus een kans. Anderzijds is het nog maar de vraag hoe concurrenten zullen reageren. Zij kunnen bijvoorbeeld ook meteen beginnen met de mode die de toetreder gaat aanbieden. Dan is de kans op mislukking groot. Als het betreffende groeisegment geen kritische succesfactor is, dan is het niet strikt noodzakelijk om dit segment te bedienen. Dat kan een reden zijn om voorzichtig te zijn met het nemen van risico\'s.

3.

Met het bbp per hoofd van de bevolking in Afrikaanse landen kan men in Nederland de basisbehoeften nauwelijks bevredigen. Kan dat in andere landen wel? Zo ja, welke oorzaken zijn daarvoor aan te wijzen?

Answer: Het inkomen per hoofd van de bevolking is een gemiddelde. Er zijn mensen die minder inkomen ontvangen en mensen die meer ontvangen. In veel Afrikaanse landen is sprake van regelrechte hongersnood. Velen kunnen niet in de eerste levensbehoeften voorzien. Daarnaast worden in veel landen niet alle productieve activiteiten in het officiële bbp meegeteld. in veel landen is er productie die niet beloond wordt en daarom ook niet in de statistieken terechtkomt. Het telen van voedselgewassen voor eigen gebruik of het zelf bouwen van een huis wordt in veel landen niet als productie geteld, terwijl het in feite wel productieve activiteiten betreft. Ook zijn er veel verschillen in basisbehoeften. In landen met een warm klimaat kunnen minder eisen gesteld worden aan woningen, verwarming en kleding dan in landen met een koud klimaat.

4.

Hoe zit het met de stabiliteit van samenlevingen met een relatief ongelijke inkomensverdeling?

Answer: De stabiliteit in een samenleving is onder andere afhankelijk van de mate waarin mensen inkomensverschillen accepteren. Als grote groepen mensen geen toegang hebben tot basisgoederen en voorzieningen, dan zullen uiteindelijk spanningen ontstaan die kunnen uitlopen op grote maatschappelijke onrust.

5.

Zou het doel van het menselijk handelen meer gelegen zijn in een zo hoog mogelijke welvaart of in geluk?

Answer: Nederlanders kiezen in sterke mate voor deeltijdbanen, zodat meer tijd overblijft voor persoonlijke ontplooiing. Het inkomen is minder hoog dan bij voltijdbanen. Het Nederlandse bbp per hoofd ligt duidelijk onder dat van de buurlanden. Dit (en ook de HDI) wijst op een voorkeur voor welzijn boven welvaart.

Flashcards 13 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

De arbeidsproductiviteit kan toenemen door technische ontwikkeling, maar ook door andere factoren. Welke factoren zijn dat?

Answer: De arbeidsproductiviteit neemt toe: - In een periode van conjunctuurherstel (de ondernemingen zien dat de afzet toeneemt terwijl ze hun personeelsbestand nog niet uitbreiden) - Als werknemers meer uren per periode werken - Door technische ontwikkeling

2.

Kan een land zonder besparingen ook groeien?

Answer: Een land zonder besparingen zal uit het buitenland moeten lenen om de netto-investeringen te financieren. Daarvoor is een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans nodig. Dat kan nooit voor onbeperkte tijd het geval zijn, omdat de wisselkoers daalt en de rente ver kan oplopen.

3.

Welke innovatieve clusters zouden in Nederland bestaan?

Answer: Men spreekt wel van: - Het groente- en snijbloemencluster bestaande uit telers, toeleverende machine-industrie, veilingen, bankdiensten en voorlichtingsdiensten - Het voedingsmiddelencluster van onderzoek rondom de universiteit van Wageningen en voedingsmiddelenindustrieën als Unilever en Numico - Het zeehavencluster rondom de haven van Rotterdam - Een technologisch cluster in Noord-Brabant bestaande uit veel ondernemingen die zijn voortgekomen uit het Philips NatLab en de universiteit van Eindhoven

4.

Dankzij Airbus heeft Europa een grote zelfscheppende vliegtuigindustrie. Welke gevolgen heeft dit voor de kennis in het Airbusnetwerk en de hele industrie?

Answer: In toeleverende industrieën, bijvoorbeeld voor motoren, elektronische systemen en materialen, is veel onderzoekscapaciteit gereserveerd voor het ontwikkelen van elementen van de vliegtuigen. Dat heeft een grote uitstraling voor andere producten en voor de kwaliteit in de hele keten. Als Europa de vliegtuigbouw zou missen, zou er veel minder technologische kennis aanwezig zijn.

5.

Geen een concreet voorbeeld van een economische ontwikkeling die leidt tot maatschappelijke schade.

Answer: Economische groei leidt tot maatschappelijke schade als het gepaard gaat met bijvoorbeeld een zeer scheve inkomensverdeling die conflicten tussen bevolkingsgroepen veroorzaakt (stakingen of erger). Deze maatschappelijke conflicten ondermijnen de duurzaamheid van de groei.

Flashcards 11 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Welke invloed kan technische ontwikkeling (bijvoorbeeld rekeningrijden) op her karakter van de overheidsproducten hebben?

Answer: De infrastructuur is lang gezien als een zuiver collectief goed, omdat het gebruik moeilijk individueel toe te rekenen valt. Door technische mogelijkheden om het gebruik individueel toe te rekenen, kan de infrastructuur in de toekomst door de marktsector geproduceerd worden.

2.

Men onderscheidt consumptieve bestedingen van de overheid en investeringen. Welk bezwaar kan men hebben tegen de indeling van de onderwijsuitgaven bij de consumptieve bestedingen?

Answer: Onderwijs heeft als voornaamste doel het opleiden voor een maatschappelijke functie of een beroep. Onderwijs is een investering in kennis die op de lange termijn vruchten afwerpt en inkomen genereert. Dat komt overeen met investeringen.

3.

Als we de overheidsuitgaven in de loop van de tijd bekijken, dan zien we dat de bestedingen in verhouding tot het bbp nauwelijks zijn toegenomen, in tegenstelling tot de ziektekosten die sterk zijn toegenomen in verhouding tot het bbp. Welke invloed zou dat hebben op de economie?

Answer: De bestedingen hebben een allocatieve functie: er wordt iets geproduceerd. In een industriële samenleving is er een grote behoefte aan goed onderwijs, een behoorlijke infrastructuur, een hoog niveau van de gezondheidszorg, enzovoort. Het is de vraag of de overheid deze doelstellingen niet te veel heeft verwaarloosd door het verlangen om de overheidstekorten te laten dalen en de overdrachtsuitgaven op peil te houden. Uiteraard behoort tot de belangenafweging ook de doelstelling van een redelijke inkomensverdeling.

4.

Welke gevolgen zou een verhoging van de btw hebben bij een gelijktijdige verlaging van de inkomstenbelasting?

Answer: Het besteedbare inkomen stijgt, evenals de prijzen van goederen en diensten. Het reëel besteedbare inkomen blijft dus constant. De verschuiving in belastingen kan echter wel invloed uitoefenen op de inkomensverdeling. De tarieven op de hogere inkomens dalen natuurlijk ook. Van deze inkomens wordt relatief veel gespaard en weinig besteed. Van hoge inkomens wordt dan minder belasting geheven, tenzij de overheid iets aan de belastingstructuur doet.

5.

Waarom zou beleidsconcurrentie vanuit het oogpunt van efficiënte productie bezwaarlijk zijn?

Answer: Beleidsconcurrentie levert ondernemingen kostenvoordelen op die niets te maken hebben met de kosten van de productiefactoren. De productie is het efficiënt als ze daar plaatsvindt waar dit het goedkoopst kan. Beleidsconcurrentie geeft verkeerde signalen over de kostenverhoudingen.

Flashcards 10 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Noem enkele producten met een hoge inkomenselasticiteit die toch niet duurzaam zijn.

Answer: Uitgaven aan reizen zijn zeer inkomenselastisch, maar toch zijn het geen duurzame goederen. Uitgaven aan toerisme zijn heel goed uitdeelbaar en zijn in de praktijk dan ook zeer conjunctuurgevoelig. Veel duurzame goederen zoals meubels en audiovisuele producten worden verhandeld op verzadigde markten. Deze hebben als kenmerk dat de afzet minder stijgt dan het inkomen. Toch zijn de aankopen ervan uitstelbaar, en kunnen ze scherp dalen in een recessie en ook weer scherp toenemen in een opleving.

2.

Welke gevolgen heeft een hoge mate van conjunctuurgevoeligheid voor de rente die een onderneming over (bank)krediet moet betalen?

Answer: De resultaten van ondernemingen fluctueren tijdens de conjunctuur. Dat schept grote onzekerheden. Het is op voorhand niet zeker of een onderneming de neergang overleeft. Daarom rekenen banken meestal een risicopremie door in de rente. Voor conjunctuurgevoelige ondernemingen zijn de vermogenskosten dan ook hoger dan voor defensieve ondernemingen.

3.

Welke bedrijven zouden een voordeel hebben bij een daling van de dollarkoers?

Answer: Bedrijven die veel kosten in dollars maken, terwijl ze de opbrengsten in een andere valuta factureren. Dat zijn ondernemingen die bijvoorbeeld grondstoffen op de wereldmarkt aantrekken en de eindproducten op de Europese markt afzetten.

4.

De winst van Philips is dollargevoelig. Dit komt doordat de onderneming meer opbrengsten in dollars heeft dan kosten. Beschrijf een aantal maatregelen die Philips zou kunnen nemen om de dollargevoeligheid van de winst te verminderen.

Answer: Philips kan de dollargevoeligheid verminderen door meer kosten in dollars te maken (inkopen, produceren of lenen in dollargebieden) of door meer opbrengsten te realiseren in euro\'s (maar factureren in euro\'s). De laatste optie zal in de praktijk moeilijk te realiseren zijn.

5.

Hoe zou Air France-KLM de energie-intensiteit p.e.p. kunnen verminderen?

Answer: De energie-intensiteit per vervoerde eenheid kan worden verminderd door bijvoorbeeld: - Te zorgen voor een hogere bezettingsgraad van de vliegtuigen - Vliegtuigen met zuinigere motoren aan te schaffen

Flashcards 10 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Stel dat beleggers een daling van de aandelenkoers verwachten. Welke invloed heeft dit op de vraag naar geld op grond van het speculatiemotief?

Answer: Als beleggers speculeren op een koersdaling van aandelen zullen ze kiezen voor zekerheid en een groter deel van hun vermogen liquide aanhouden.

2.

Op 1 februari van een bepaald jaar geeft de Nederlandse Staat een obligatie uit met een rente van 5%. Een jaar later is de rente gedaald en kan de minister van Financiën een nieuwe staatslening met een rente van 4% plaatsen. Wat gebeurt er op dat moment met de koersen van bestaande obligaties?

Answer: Beleggers zullen een voorkeur hebben voor de obligaties met de hogere rente. De koersen van de bestaande obligaties zullen dus stijgen.

3.

Welke invloed hebben betalingen via internet op de omloopsnelheid van geld en de benodigde geldhoeveelheid?

Answer: Door het gebruik van elektronische betaalmiddelen kan het geld sneller circuleren. Hierdoor kan het vaker gebruikt worden voor de aanschaf van goederen en diensten: de omloopsnelheid van het geld stijgt. Bij een hogere omloopsnelheid van het gels is (bij gelijkblijvende overige omstandigheden) een minder grote geldhoeveelheid nodig.

4.

Waarom versterkt deflatie zichzelf?

Answer: Als de prijzen in een economie dalen, zullen consumenten en bedrijven bestedingen uitstellen. Hierdoor dalen de productie en de werkgelegenheid. Ondernemers zullen vervolgens hun prijzen nog verder verlagen om de afzet op peil te houden. Zo komt de economie in een negatieve spiraal terecht van dalende prijzen, productie en werkgelegenheid.

5.

Stel dat de productiviteitsgroei in het eurogebied structureel toeneemt. Welke gevolgen heeft dit voor de referentiewaarde van M3?

Answer: Als de productiviteitsgroei in het EMU-gebied structureel toeneemt, dan zal de potentiële productiegroei (Q) in de EMU ook toenemen. Hierdoor zal de ECB de referentiewaarde van M3 moeten verhogen. (Het is overigens mogelijk dat de productiviteitsverhoging ook leidt tot minder inflatie, maar dit hangt af van de loonontwikkeling.)

Flashcards 12 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Is de winst van een onderneming met een lage solvabiliteit altijd sterk gevoelig voor renteveranderingen op een korte termijn? Wanneer wel of wanneer juist niet?

Answer: De winst van een onderneming met een lage solvabiliteit is alleen gevoelig voor renteschommelingen op de korte termijn als over een groot deel van de schulden een variabele rente moet worden betaald.

2.

Welke invloed kan vergrijzing van de bevolking in West-Europa hebben op de hoogte van de reële rente in het EMU-gebied?

Answer: Voor veel ouderen is de consumptie groter dan het primaire inkomen (de som van loon, pacht, rente en winst). Hun besparingen zijn negatief. De vergrijzing van West-Europa zal dan ook gepaard gaan met een afname van de spaarquote. Hierdoor neemt (bij gelijkblijvende overige omstandigheden) de reële rente in de eurozone toe.

3.

Voor een investering heeft een ondernemer een lening van 3 jaar nodig. Hij is van mening dat de fase van hoogconjunctuur binnenkort is afgelopen. Welk type lening kan hij het best kiezen?

Answer: Gezien de verwachte omslag in de conjunctuur zal de rente in de komende 2 jaar gaan dalen. Dit pleit voor een lening met een variabele rente. Gezien de looptijd van de lening kan een roll-overlening worden aangetrokken of kunnen floating rate notes worden uitgegeven.

4.

Waarom zou een tegenpartij bereid zijn om renteverplichtingen te ruilen?

Answer: Mogelijke redenen voor een bank om in dit geval een renteswap aan te gaan zijn de volgende: - Een tegengestelde renteverwachting: als de bank een rentestijging verwacht, zal zij graag bereid zijn een variabele rente te ontvangen in ruil voor vaste rente. - Het is mogelijk dat de bank veel inkomsten uit vaste renteverplichtingen en weinig inkomsten uit variabele renteverplichtingen verkrijgt, terwijl voor de uitgaande rentestromen het omgekeerde geldt. Om het renterisico te verminderen moeten in- en uitgaande rentestromen op elkaar worden afgestemd (matching). De renteswap uit het voorbeeld draagt hieraan bij.

5.

Hoe is de positie van de West-Europese landen en Japan ten opzichte van de Verenigde Staten en China veranderd tussen 1980 en 2019?

Answer: West-Europa en Japan hebben in deze periode terrein verloren ten opzichte van de Verenigde Staten, maar vooral ten opzichte van China. De economische groei is in West-Europa en Japan dus duidelijk achtergebleven bij die in de Verenigde Staten.

Flashcards 12 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

In Nederland, België en Zwitserland kost een blik tennisballen respectievelijk €12, €11 en €8. Nederland heft een importtarief van €2. Wat gebeurt er als Nederland en België een douane-unie vormen en het gemeenschappelijke buitentarief voor tennisballen €4 wordt? Welke invloed heeft de douane-unie op de welvaart van Nederlandse consumenten?

Answer: Voor de vorming van de douane-unie importeert Nederland tennisballen uit Zwitserland. De kosten voor de Nederlandse consument bedragen €10. Voor de Nederlandse samenleving bedragen de kosten echter €8, omdat de overheid een bedrag van €2 aan importheffing binnenkrijgt. Zij kan dat bedrag in principe aan de consumenten teruggeven in de vorm van een belastingverlaging. Na de vorming van de douane-unie importeert Nederland uit België. De kosten voor de Nederlandse consument bedragen nu €11. Er is dus sprake van handelsverschuiving met een negatief welvaartseffect voor de Nederlandse consument.

2.

Is volgens het subsidiariteitsbeginsel asielbeleid een nationale of een Europese aangelegenheid?

Answer: Volgens het subsidiariteitsbeginsel wordt een beleidsterrein een Europese aangelegenheid als het sterke grensoverschrijdende gevolgen heeft. Als een Europees land een strenger asielbeleid gaat voeren, heeft dat een grotere instroom van asielzoekers in andere EU-landen tot gevolg. Het is daarom verstandig om op Europees niveau (minimale) afspraken te maken over het asielbeleid.

3.

Nederland is een nettobetaler aan de EU. Dat komt onder andere doordat Nederland relatief veel invoerheffingen afdraagt. Vindt u het redelijk dat Nederland de invoerheffingen die het in de haven van Rotterdam ontvangt als Nederlandse bijdrage aan de EU meerekent? Waarom wel of niet?

Answer: Invoerheffingen die Nederland in de haven van Rotterdam ontvangt kunnen alleen als Nederlandse bijdrage aan de EU worden beschouwd voor zover de goederen een Nederlandse bestemming hebben. Als de goederen weer uitgevoerd worden naar Duitsland of Oostenrijk komen de invoerrechten eigenlijk aan deze landen toe.

4.

Tot de voorwaarden die het IMF aan kredietverlening stelt, behoort meestal een afbouw van de overheidssubsidies. Waarom zou het IMF deze eis stellen en waarom roept deze eis meestal zeer veel weerstand op?

Answer: Overheidssubsidies verstoren de marktwerking in een land en kunnen gepaard gaan met een begrotingstekort. Vandaar dat het IMF meestal eist dat overheidssubsidies worden afgebouwd. Als de subsidies voornamelijk ten goede komen aan de armste lagen van de bevolking (bijvoorbeeld de subsidies op eerste levensbehoeften) roept de eis vaak veel kritiek op.

5.

Welke ontwikkeling in de koers van een valuta treedt op wanneer speculanten een koersstijging verwachten?

Answer: Speculanten maken gebruik van koersverschillen in de loop van de tijd. Als zij verwachten dat de koers van een valuta zal stijgen, kopen zij de betreffende valuta, waardoor de koers zal stijgen.

Flashcards 11 Flashcards
$3.30 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Een Europese onderneming met een dochteronderneming in een land met een zwakke munt besluit de buitenlandse vestiging lokaal te financieren. Welk voordeel is hieraan verbonden en welk nadeel?

Answer: Het voordeel van lokale financiering is dat het valutarisico kleiner wordt. Daar staat tegenover dat landen met een zwakke valuta zich kenmerken door een hoge rente. De rentekosten zullen bij lokale financiering dus hoger zijn.

2.

Aan het eind van een bepaald jaar bedraagt de rente in de eurozone 3,7% en in de Verenigde Staten 5,8%. In de loop van het volgende jaar verwacht een fundamenteel analist een stijging van de rente in de eurozone tot 4,2% en een daling van de rente in de Verenigde Staten tot 5,2%. Welke invloed hebben deze cijfers op de koersprognose van de euro ten opzichte van de dollar in het komende jaar?

Answer: Op basis van de gegevens (een hogere rente in de VS dan in de eurozone) blijkt dat de euro een agio in de termijnkoers heeft. Dit wijst op een stijging van de koers van de euro. Bovendien stijgt de rente in de eurozone en daalt de rente in de VS. Dit leidt tot een geldstroom in de richting van de eurozone, waardoor de koers van de euro stijgt.

3.

Wat gebeurt er met de wisselkoers als alle valutahandelaren dezelfde steun- en weerstandsniveaus gebruiken?

Answer: Deze situatie zal leiden tot een selffulfilling prophecy. Als de computerprogramma\'s een verkoopsignaal geven (bijvoorbeeld omdat een weerstandslijn is bereikt) zullen alle valutahandelaren de betreffende valuta\'s verkopen. Hierdoor zal de koers vanzelf dalen.

4.

Volgens Transparency International is de corruptie het hoogst in Afrika en Azië. Welke problemen kunnen Europese ondernemingen verwachten in deze regio\'s?

Answer: Corruptie maakt een onderneming afhankelijk van de willekeur van de overheid. Bovendien bestaat het gevaar dat werknemers in een corrupte omgeving zelf ook corrupt gaan handelen. Dit schaadt de reputatie van de onderneming. Vandaar dat veel grote multinationals inmiddels een gedragscode voor hun werknemers hebben opgesteld. Hierin is bijvoorbeeld een verbod op het aannemen of aanbieden van steekpenningen opgenomen.

5.

Waarom zijn de urbanisatie- en de alfabetiseringsgraad zo belangrijk voor een producent van verpakte merkartikelen?

Answer: Een hoge urbanisatiegraad maakt het gemakkelijker om consumenten te bereiken, zowel in logistiek als in communicatief opzicht. Bovendien zijn supermarkten in de steden van ontwikkelingslanden een veel belangrijker distributiekanaal dan op het platteland (waar de artikelen vaak nog onverpakt op markten worden verkocht). Ten slotte koopt de stedelijke bevolking in ontwikkelingslanden meer (internationale) merkartikelen dan de bevolking op het platteland. De alfabetiseringsgraad is van belang in verband met de schriftelijke communicatie tussen producent en afnemer via de verpakking en via de media.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xninaxx. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

95453 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.95
  • (0)
  Add to cart